WILHELMINASLUIS  

 ANDEL

Op 25 april 1944 crasht een Engelse vier-motorige bommenwerper van het type Halifax in de omgeving van Zuilichem. Het vliegtuig behoort tot het 420 th Squadron van de Canadese luchtmacht. Van de uit zeven personen bestaande bemanning vinden vijf militairen de dood en worden twee door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt.

 Bijzonder aan het verhaal van dit vliegtuig is, dat één van de overlevenden, Flight-sergeant Michael Cassidy, zijn omgekomen bemanningsleden nooit vergeet en dat op een bijzondere manier laat blijken. 

 Het begint in de late uren van 24 april 1944 als de Halifax opstijgt voor een missie naar Karlsruhe. Niet minder dan 637 vliegtuigen, 369 Lancasters, 259 Halifaxes en 9 Mosquitos van allerlei onderdelen zijn die vroege ochtend voor deze aanval aangewezen. 

Bewolking boven het doel, alsmede een sterke wind, drijft de Pathfinders te ver naar het noorden, zodat de aanval eigenlijk mislukt. Het noordelijk deel van Karlsruhe wordt schade toegebracht, maar de meeste bommen vallen echter buiten de stad.                           
Mannheim bijvoorbeeld, 30 km noordelijker, spreekt deze nacht van een aanval van ongeveer 100 vliegtuigen, terwijl Darmstadt, Ludwigshafen en Heidelberg eveneens worden getroffen door vliegtuigen die er niet in zijn geslaagd het hoofddoel te vinden. 

Nogmaals de bemanningsleden voor hun Halifax: vlnr Art Hansford, Ray Tanner, Doug Watterson, Ed Webb, Bill Murphy, Arthur Redmonds en Mike Cassidy

De eerste run over het doel wordt afgebroken en ze moeten rondgaan voor een tweede aanval. Ditmaal zijn ze succesvol, maar tijdens het wegdraaien wordt het vliegtuig getroffen door stukken van een andere bommenwerper die op grotere hoogte vliegt. 
Een deel van de neus is kapot en bommenrichter Redmonds raakt hierbij gewond. Een stormachtige wind komt het toestel in en binnen luttele seconden waait alles wat los is door het vliegtuig. Niet alleen de wind is een probleem, want op de hoogte waarop ze vliegen is de temperatuur ver beneden het vriespunt. 
Plotseling is alles in het vliegtuig ondersteboven en vliegen ze verder Duits gebied in, zonder steun van andere bommenwerpers. Het duurt even voordat ze weer op de juiste koers zijn, maar da armee zijn de problemen niet voorbij. De beschadigingen vertragen hun snelheid en ze kunnen niet met de stroom bommenwerpers mee terug naar Engeland en moeten ook lager gaan vliegen. Als dan ook nog bij de Nederlandse grens de bewolking breekt, zijn ze een makkelijke prooi voor Duitse nachtjagers die op hen af worden gestuurd.

 “De hemel werd verlicht door lichtkogels en het volgende dat ik weet is die vuurballen recht voor me”, verklaart Cassidy later. “Het enige dat ik dacht was dat het vreemd zou zijn om dood te zijn”.

De kogels missen Cassidy maar schakelen wel de twee rechtermotoren uit, terwijl overal vlammen zijn. Cassidy is er bijna zeker van dat ze Engeland niet zullen halen. “Ik zocht contact met de piloot en zei dat het behoorlijk heet werd achterin. De piloot antwoordde, dat het daar ook behoorlijk warm werd.”

Ondanks de ernst van de situatie is er geen moment van paniek. Op een gegeven moment geeft de piloot het bevel om te springen. “Tot ziens op de grond”, roept hij.

Maar Cassidy kan zijn parachute niet vinden. Hij komt erachter dat de parachute is losgeschoten en vastzit in de draden van het plafond. Hij doet de parachute om, maar krijgt samen met een ander bemanningslid het luik niet open. Plotseling draait het vliegtuig op de zij en valt een enorm eind. Cassidy wordt rondgeslingerd en stoot zijn hoofd, maar de piloot gaat terug in de cockpit en slaagt erin het vliegtuig weer recht te krijgen.

“Ik lag daar en dacht omdat ik toch dood ging dat ik net zo goed nog een keer kon proberen het luik open te doen”. Dit keer lukt het.

 Niet wetend hoe ver ze nog van de grond zijn, duikt Cassidy er met het hoofd naar voren uit, gevolgd door Ray Tanner.

“Ik trok onmiddellijk aan het koord en had nog  net tijd om omhoog te kijken en zag mijn parachute opengaan. Plotseling explodeerde het vliegtuig en sloeg het met enorme kracht tegen de grond”Als  Cassidy landt: “Ik dacht dat mijn benen door mijn hoofd gingen”. Tanner, hij breekt zijn enkel bij de landing, slaagt erin op dezelfde wijze te ontsnappen; de rest van de bemanning sterft in de explosie of bij het neerstorten. Ray Tanner wordt verraden en in Gameren door de Duitsers opgepakt.

Nadat hij zijn vliegtuig een paar velden verder ziet liggen en branden, begint voor Cassidy een twee dagen durende poging om de Duitse troepen te ontlopen. Uiteindelijk wordt hij na een poging een brug over de Maas, zeer waarschijnlijk die bij Hedel, over te steken gepakt en als krijgsgevangene afgevoerd naar Heydekrug in Oost Pruisen.

Zijn familie in Brittania Bay, nu een voorstad van Ottawa, zit een aantal weken in spanning na de crash. Een eerste telegram spreekt van zijn vermissing, in het tweede telegram komt de duidelijkheid dat hij gevangen is genomen.

 Michael Cassidy komt in 1942 bij het Canadese leger. Zijn zuster Pat Seed verklaart later dat haar broer graag piloot wil worden, maar zich vrijwillig opgeeft als staartschutter omdat hij bang is dat de oorlog gewonnen zal zijn voordat hij enige actie heeft gezien.               Een grondige training geeft hem de kennis van wapens die hij later goed kan gebruiken als staartschutter in de RCAF. Nadat hij zijn AG Wing krijgt in Mont Joli, wordt hij geplaatst bij het 420 th Snowy Owl Squadron in Tholthorpe, Yorkshire, Engeland.

Daar ontmoet hij zijn “broeders”, hij zal ze ook nooit meer vergeten. Flying Officer David Douglas Watterson uit Windsor, Ontario, is één van hen. Trieste bijkomstigheid is, dat hij negen dagen voor die fatale vlucht is getrouwd. Zijn eerste vlucht na zijn huwelijksreis wordt meteen ook zijn laatste, hij zal zijn zoon nooit zien.

 Met hem, met Warrant Officer Edward Victor Webb (Moose Jaw, Saskatchewan), Flying Officer Alfred Samuel Redmonds (Toronto), William Murphy (Georgetown, Ontario), Arthur Hansford (Filey, Yorkshire) en Ray Tanner vormt Cassidy een bemanning die een echte band heeft.

Als Cassidy na de oorlog in 1945 zijn verhaal vertelt, wordt erover gesproken dat de piloot, Doug Watterson, het Victoria Cross zou moeten krijgen voor zijn moedige poging het vliegtuig weer onder controle te krijgen en dat de rest van de bemanning het DFC (Distinguished Flying Cross) verdient. “Ze kregen niets”, zei Cassidy.                                                                

 De enige manier waarop Cassidy  hun naam en eer na de oorlog hoog kan houden is om een produktief en goed leven te hebben, daarbij nooit vergetend dat hij dit alleen kan dankzij de inspanning van elk bemanningslid die het niet heeft gehaald. Zowel Ray Tanner (met wie hij altijd contact hield, overleden in 1988) als hij vergeten het nooit. 

 In 2001 verklaart Cassidy “Toen ik in 1985 voor het eerst terugkeerde (in Zuilichem) had ik het gevoel dat dit de plaats was waar ik zou moeten zijn”. Hij spreekt dan al over zijn wens ooit op dit kerkhof te worden begraven. “We leefden samen, aten samen en we werden “closer” dan met onze eigen familie”.

Vanaf zijn eerste bezoek aan Zuilichem begint hij voorbereidingen te treffen om na zijn dood naast zijn oude bemanning te worden begraven. Op 17 maart 2005, een aantal weken voordat hij naar Nederland zal afreizen om de 60-jarige bevrijding te vieren, overlijdt Cassidy in Toronto. 

Zijn vrouw reist met zijn as naar Zuilichem, waar hij op 4 mei 2005 met militaire eer wordt begraven naast zijn oude bemanning. 
Hij is daarmee de tweede Canadees die na de oorlog toestemming krijgt om in Nederland te worden begraven bij zijn oude strijdmakkers
.

Bijlage Joyce Patterson

Almost 75 years ago, I was a young prairie girl heading off to the big city to attend the venerable University of Toronto.

When I graduated from high school in Regina in 1938, I asked my parents if I could train to become a doctor, but my father said no. It was the Depression years and too expensive. A neighbour knew that I was anxious to pursue my education and said that she heard U of T was starting a new two-year course in physiotherapy. My parents agreed to let me take this program, so within a few weeks I was on the train to Toronto.
My two years at U of T were very exciting and the next best thing to training to become a doctor. I had to learn anatomy and physiology, medical and surgical conditions, physics and psychology, and, of course, massage and remedial gymnastics. Just like the medical students, we fledgling physiotherapists had to observe procedures such as open-heart surgery and autopsies – which were more than some could handle. Suffice to say that I had a stronger stomach than others!

 I graduated in June 1940, and worked at the Regina General Hospital in its first physiotherapy department. On weekends, my friends and I used to walk around the provincial legislative building where we met many young men who were in early training for the Royal Canadian Air Force.
By 1942, during the Second World War, I felt I was old enough to join the army – much to my parents’ dismay. At the age of 22, I enlisted with the Royal Canadian Army Medical Corps, which needed trained physios. I went to the training facility Camp Borden in February 1943 where I was happy to meet up with two of my physio friends from Regina. We were now members of the corps, and were given our first uniforms.

We were posted overseas to England, travelling across the Atlantic in May 1943 – by ship, of course. Eventually I was sent to Marston Green in the West Midlands. It was a busy time with many injured Allied soldiers to treat. Whenever I heard a squadron of planes fly overhead, I would leave the patient I was treating for a minute or two and watch the planes, wondering whether any of them held our friends from Regina. Rather than feeling afraid, I thought about how exciting it was and how proud I felt serving my country.

Occasionally when we had a leave, we would catch the train to London to meet our RCAF friends. We would go out to dinner or a movie. During this time, I fell in love with Doug Watterson. Doug, an RCAF pilot, was handsome and smart and had a wonderful sense of humour. We got married in April 1944; we were both given a short leave for a honeymoon, which we spent in lovely Stratford upon Avon. A week after our honeymoon, Doug was flying a night mission and was shot down over Holland. He is buried in a small village there; the two survivors of the crash said that Doug should have been awarded the Victoria Cross for his efforts to save the crew. As it turned out, I had gotten pregnant on our brief honeymoon. I was sent home that summer and gave birth to our son, David Douglas, in January 1945. 

Bronnen:

http://www.bomber-command.info                              http://www.reddeeradvocate.com

http://www.legionmagazine.com                                  http://www.luluk.com

http://cwcg.org                                                                 http://www.refdag.nl

http://www.pressreview.ca                                            http://www2.cdn-news.com

http://www.rcaf.com                            http://www.newswire.ca

http://www.lotwenterprise.com                                   http://www.godutch.com/windmill

 

Veel dank is verschuldigd aan P.M. Stoel te Zuilichem voor zijn toestemming gebruik te maken van zijn persoonlijk archief. 

                 Terug naar Oorlog in de Regio